De straat naar de raad

De ervaringen van Dries Mosch tijdens de verkiezingscampagne waren een belangrijke inspiratiebron bij het schrijven van FORTUYN. Dries was nauw betrokken bij de oprichting van Leefbaar Rotterdam in 2001/2002. Eerst fungeerde hij als bodyguard van Pim Fortuyn, maar nadat deze vermoord werd op een dag dat Dries hem niet kon vergezellen, nam hij diens plaats in in de gemeenteraad. Daar zat hij gedurende drie termijnen van 2002 t/m 2018.
Door Tjeerd Bischoff

Dries is een man die vele beroepen heeft uitgeoefend, waaronder die van snackbarhouder, bokser, handelaar in onroerend goed, rijschoolhouder en antiekhandelaar. Hij ontvangt mij bij hem thuis waar de sporen van dit laatste beroep volop zichtbaar zijn: overal grote antieke kasten. Zo gauw hij begint te vertellen en ik aantekeningen maak, moet ik alle zeilen bijzetten om zijn rappe Rotterdamse tempo bij te houden.

Dries: Ik had helemaal geen idee. Ik zag de advertentie van Ronald Sørensen. Hij zocht mensen die mee wilden helpen met de oprichting van Leefbaar Rotterdam. Ik was al lid van Leefbaar Nederland en ik wist eigenlijk al dat Pim Fortuyn daar vroeg of laat ook bij zou komen. Dat lag in de lijn. En ik gaf mij op bij Ronald en hij vroeg: heb je een computer? Heb je een fax? En ja, die had ik allebei, dus bij de eerste openbare bijeenkomst van Leefbaar Rotterdam, kon ik een bericht sturen. Ik mocht nog niet zeggen dat Fortuyn daar bij aanwezig zou zijn.

Op de eerste vergadering kregen we zúlke stapels papieren! Ik dacht, waar hebben die gasten het over? Ze geven mij een verhaal en daar moet ik dan vragen over stellen?! Nee!

In datzelfde gebouw was een bijeenkomst van de Stadspartij. Op een gegeven moment hoorden de journalisten dat wij Fortuyn hadden als lijsttrekker, en al die journalisten liepen in een keer over van de bijeenkomst van de Stadspartij naar ons. Ik deed de beveiliging toen, ik hield ze buiten de deur. Op beelden zie je me wat onwennig rondlopen, want ik wist nog niet hoe dat moest, dat beveiligen.

Eerst stond ik niet op de kieslijst. Pim had gezegd, ik wil geen mensen met een strafblad. En dat had ik – ik heb daar ook nooit een geheim van gemaakt –, omdat ik een snackbar heb gehad en die is twaalf keer overvallen en de dertiende keer heb ik ze opgewacht met een pistool en toen heb ik de inbreker in zijn been geschoten. Dus ze hadden me op een onverkiesbare plek gezet. Vond ik verder prima. Maar toen werden er wat mensen wethouder en vielen er een paar af. En toen werd Pim vermoord. Ik had veel contact met hem, ik was in Rotterdam ook zijn bodyguard. En elke dag kwam ik bij hem langs, bij hem en bij Herman, om elkaar te vertellen wat we hadden meegemaakt. Dus toen kwam ineens de plek van Pim vrij en toen zat ik toch in de raad, op zíjn plek. Maar de stoel van Pim heb ik altijd leeg gelaten, daar ging ik niet op zitten.

We hebben na de moord meteen gezegd, we gaan door, dat vroegen de mensen ook. Ze waren bang dat we zouden stoppen. Maar we hebben ook tegen elkaar gezegd, we gaan niet overal Fortuyn bijhalen, alsof we een lijntje naar boven hadden. Dan maak je van iemand een aangeklede mummie, dat wou ik niet. Ik kende natuurlijk zijn gedachtegoed. En hij had mij geleerd hoe ik stukken moest lezen: kruislings, op zoek naar woorden die interessant voor je zijn en pas als je die ziet, dan lees je verder. Maar op de eerste vergadering kregen we zúlke stapels papieren! Ik dacht, waar hebben die gasten het over? Ze geven mij een verhaal en daar moet ik dan vragen over stellen?! Nee! Ik flikker die boel opzij en ik denk, ik wil zélf agenderen. Zelf punten inbrengen. Kijken wat er speelt, onderzoek doen naar de ellende die je aantreft. Stel je op als burger. Breng de straat naar de raad. Anders word je assistent-wethouder. Ik wou niet meedoen aan dat vooropgezette spelletje.

De overheid hoort de burger inspraak te geven, maar dat doen ze pas, als ze al je wegen bij voorbaat hebben afgesneden.

Het eerste college met Leefbaar heeft sterk geregeerd. We hebben de junks van het CS gekregen, de Keileweg gesloten voor prostitutie. Ik ging daarheen en dan liep ik tussen die meiden in, en als je dan in die ogen keek… Die mensen zijn ziek. Als je zoiets door laat gaan, dan zeg je eigenlijk: ga maar met oude mannen neuken als je je shotje wilt krijgen. Verslaving is een ziekte en verslaafden doen alles, zijn in staat hun eigen moeder te vermoorden, als ze een spuit nodig hebben. De artsen wilden die vrouwen helpen, net als ik, maar het CDA en de PvdA, die wilden de boel domweg verplaatsen. Gewoon door laten gaan op een andere plek! Tief op! We moesten ze helpen!

Ik werkte samen met Nora Storm (Nora Storm runde Topscore, een uitzendbureau voor verslaafden, daarnaast bood ze opvang in Nora’s nest en deelde ze eten uit in Nora’s soephuis). Nora belde mij dan op: er ligt weer een meid in puin, die moeten we ophalen. Ik erheen.

Kijk, je moet kijken waar de oorzaak van het probleem zit. Niet vanuit een helikopterview, maar van dichtbij. En die oorzaak moet je aanpakken. Nora deed het slim. Die liet de verslaafden werken voor hun geld. Dat willen ze graag, verslaafden willen ook graag werken. Dat geeft structuur en dan hebben ze een plek in de maatschappij. Ze gaf de mannen een bezem en de vrouwen liet ze strijken. Daar kregen ze 15 euro per dag voor. Het is veel beter om die mensen een dagvergoeding te geven dan een uitkering. De PvdA ging later weer beknibbelen op die dagvergoeding en bracht het terug naar vijf euro, omdat ze ook recht op een uitkering hadden. Maar dat is te weinig en dat werkte niet.

Uiteindelijk werd Nora lid van Leefbaar Rotterdam. Maar ze had lopen sjoemelen. Als Jantje in de gevangenis zat, dan liet zij rustig een illegaal onder de naam van Jantje van zijn plek gebruik maken. Dus ze wilden van haar af, want al deed Nora alles heel netjes, ze had schijt aan de regels.

Nora was zo’n klein invalide vrouwtje, maar als er een junk voor haar stond, een grote zwarte kerel van twee meter en hij kwam steeds te laat, dan gaf ze hem zo een klets op z’n kaan. En dan zei zo’n vent ‘sorry mama’. Ze woonde tussen die gasten. En ze kostte niks. Ze leefde op een houtje. En alles wat daar stond was gratis. Ze had afspraken met dealers. Een paar die deugden mochten daar komen, de anderen niet.

Bij mijn afscheid uit de raad heb ik gezegd, ik wil dat Nora Storm vernoemd wordt in Rotterdam en dan geen steegje, maar een plein. Een Nora Storm-plein. Aboutaleb heeft dat beloofd, maar dat is tot op heden niet gebeurd.

Het fijne van dit werk is dat je invloed hebt. Ik heb paaltjes geslagen. En waar ik binnenkwam was het goed en ze gingen naar mij luisteren. Ik heb veel geleerd van Bert Cremers, de fractieleider van de PvdA. Hij klopte op een gegeven moment toch bij ons aan en toen ik met hem wou samenwerken was hij geëmotioneerd.

Wat lastig is, zijn de ambtelijke molens. Alsof je met werkschoenen door een bak stroop heen sjouwt. Voordat onze voorstellen een keer uitgevoerd werden; dat duurde eindeloos. Je moest de pers opzoeken, druk zetten, voortdurend gezeik. Ik heb ervoor gepleit dat de horeca geen vaste sluitingstijden meer heeft. Maar dat de openingstijden afhangen van de overlast. Als omwonenden last hebben op bepaalde tijden, dan moet het café of de coffeeshop op die tijden dicht. Anders niet. Opstelten heeft dat voorstel tegen gehouden, maar later zijn de sluitingstijden toch flexibeler geworden.

Ook heb ik een vuilboek aangelegd met de smerigste plekken van Rotterdam, wantje moet de mensen opvoeden. Ik ging met mijn scootertje overal heen en één keer per jaar reikte ik de Gouden Kakkerlak uit aan de smerigste deelgemeente. Je bent een vertegenwoordiger van de burger en diens grootste probleem is altijd dat wat er voor de deur gebeurt.

Je mag elkaars meningen hard bevechten, want wrijving geeft glans, maar je mag nooit aan het menszijn van een ander komen.

Nu zit ik niet meer in de gemeenteraad, maar nog wel in een gebiedscommissie. En ik ben aangeklaagd omdat ik heb gelekt. We kregen vertrouwelijke stukken over een tennispark dat ging verdwijnen. Alles zou worden volgebouwd. Ik vroeg aan die mensen ‘weten de omwonenden dat’. ‘Nee, ben je gek?!’ zeiden ze. Ze waren niet van plan daar ruchtbaarheid aan te geven. Ik heb die plannen toen eigenhandig naar buiten gebracht. ‘De nestor wordt incontinent’, zeiden ze, ‘de nestor doet een plas’ (zo werd hij genoemd, omdat hij het oudste en langst zittende gemeenteraadslid was geweest). Aboutaleb heeft mij toen aangeklaagd. Maar ik heb mij beroepen op mijn eed. Ik zei ‘ik heb een eed afgelegd dat ik naar eer en geweten zou handelen’. Dit is voor mij naar eer en geweten, want zij houden zich niet aan de regels. De officier van justitie heeft de klacht toen niet ontvankelijk verklaard. Wel jammer van Aboutaleb, want we gingen altijd heel goed met elkaar om.

Politiek is vaak een vorm van maffia. Mensen worden geconfronteerd met voldongen feiten. De overheid hoort de burger inspraak te geven, maar dat doen ze pas, als ze al je wegen bij voorbaat hebben afgesneden. Ik wil niet alle ambtenaren over één kam te scheren, want heel vaak worden ze opgescheept met iets door hun directie. En als er dan problemen komen, dan wil die directie daar uit de buurt blijven. Bij het koffie-apparaat draaien ze hun ondergeschikten snel de rug toe en dan zeggen ze ‘handle it’. En die onder-ambtenaren worden dan gearresteerd. Kijk maar bij de Waterfront fraude (de gemeente had zich voor acht miljoen laten oplichten door de uitbaters van een zalencomplex aan de Boompjes).

Dries vertelt over een aantal corruptiezaken die hij boven tafel heeft gekregen, ingewikkelde zaken: bij Stichting BOOR (onderwijs), bij de WOM (de Wijk Ontwikkelings Maatschappij), de affaire rond het Akragon gebouw (nu David Lloyd), dat volgens Dries gratis werd geschonken aan de Amsterdamse maffia. En waarbij onderen bovenwereld nauw samenwerkten.

Dries: Het grootste probleem is het wegkijken. Ze willen allemaal een deel van de oplossing zijn, maar ze willen niet erkennen dat ze een deel van het probleem zijn. En degenen die het probleem veroorzaken, moeten het niet willen oplossen. Dat gaat niet.

Van de politiek leer je, dat het leven nooit is wat het zou moeten zijn. In een goed werkende democratie zijn er veel meningen. Je mag elkaars meningen hard bevechten, want wrijving geeft glans. Maar je mag nooit aan het menszijn van een ander komen.

Mohammed Anfal was een tijd lid van onze Leefbaar fractie. Een bloedaardige man. Hij is moslim en was met ons in contact gekomen, omdat ik iets voor hem had uitgezocht in verband met de vergunning voor zijn café. Maar Mohammed is uiteindelijk overgestapt naar Nida. Iedereen was kwaad, maar ik kon dat wel begrijpen, omdat er niet genoeg naar hem werd geluisterd als het over de islam ging. Terwijl hij daar wél verstand van had. Als je zo iemand binnen haalt, moet je ook naar hem luisteren.

Dries Mosch vertelt nog veel meer. Over zijn traumatische ervaringen tijdens de Vietnam-oorlog, waar hij als bevoorrader middenin het Tet-offensief terecht kwam. Over zijn moeilijke verhouding met zijn vader die hard kon slaan en hoe het uiteindelijk weer goed kwam tussen hen. Het is de derde keer dat ik hem spreek en opnieuw maakt hij indruk op mij: een autonome man met een grote betrokkenheid bij zijn medemens.