Over Draagvlak, vertrouwen en geld

We zijn beland in een tijd waarin crisissen elkaar in rap tempo opvolgen. De manier waarop we leven blijkt heftige en onomkeerbare consequenties te hebben, waar zo langzamerhand niemand meer omheen kan. Het klimaat warmt op, dieren sterven uit, bijen lijken ten onder te gaan wat onze voedselvoorziening in gevaar kan brengen, enzovoort. De tijd lijkt gekomen dat we offers moeten brengen en af moeten zien van zaken die voelen als verworven rechten. Maar hoe doet je dat als samenleving? Waar, op welk niveau moeten de beslissingen worden genomen? Bij wie komt de rekening te liggen? Hoe zorg je dat als er ingeleverd moet worden, dat dat op een eerlijke rechtvaardige manier gebeurd?

Fotografie Ingrid Koenen
Van bovenaf

WIND is geïnspireerd op wat er plaatsvond in de veenkolonieën in Drenthe en Groningen toen daar drie grote windparken werden gepland. Het is een voorbeeld van een pure top-down benadering. Om snelheid te maken met de energietransitie werd gebruik gemaakt van de Rijkscoördinatieregeling. Deze regeling biedt de overheid de mogelijkheid om projecten van nationaal belang te stroomlijnen, waardoor ze sneller kunnen worden gerealiseerd. Botter geformuleerd: de rijksoverheid is beslissingsbevoegd is en kan zo nodig de gemeenten en provincies buitenspel zetten, wat in Drenthe ook daadwerkelijk gebeurde. Een aantal boeren en energiebedrijven kregen groen licht om een project uit de grond te stampen dat niet gesteund werd door de provincie en de gemeenten. Wel stelde de minister van EZ als voorwaarde aan de windmolenplannen dat er draagvlak moest zijn onder de bevolking. En dat de initiatiefnemers verantwoordelijk waren voor het organiseren van dat draagvlak. Maar de vraag is of we die voorwaarde serieus moeten nemen. In de loop der jaren werden een aantal informatieavonden georganiseerd, die soms uitliepen op een knokpartij en die vooral lieten zien dat de bewoners van de streek niet gediend waren van de windmolens. In reactie daarop vragen de burgemeesters van Aa en Hunze en Borger- Odoorn in 2013 aan minister Kamp waarop hij baseert dat er lokaal draagvlak zou bestaan, wat immers als voorwaarde is geformuleerd voor het doorgaan van de plannen. Kamp geeft het volgende antwoord: sinds het Energieakkoord van 2013 is er sprake van breed gedragen noodzaak voor het vergroten van het aandeel van duurzame energie in de Nederlandse energievoorziening. En daar staan de handtekeningen onder van de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en van milieuorganisaties. Als dat geen draagvlak is. Daarop laten de gemeenten een eigen draagvlakonderzoek doen. Conclusie: 82 procent van de respondenten in het zoekgebied is tegen de komst van een windpark. Minister Kamp reageert opnieuw op 14 november 2014 in de Tweede Kamer: ‘Ik vind alle persberichten en onderzoeken prachtig, maar hoe ze ook uitpakken, ik heb het draagvlak dat ik nodig heb, ik heb de afspraken die ik nodig heb en daarmee ga ik verder.’ Dat EZ niet van plan is te luisteren naar de regio, blijkt ook uit het volgende. Er wordt bij het ministerie op aangedrongen om in elk geval één rij turbines te schrappen, die ervoor zorgt dat het dorp Gasselternijveenschemond aan twee kanten wordt ingesloten. Het ministerie schrapt inderdaad vijf turbines, maar de verkeerde rij. En ondanks protesten van provincie en gemeenten lukt het niet meer om dit veranderd te krijgen.

De gemeenten besluiten uiteindelijk een kort geding aan te spannen tegen het ministerie, wat ze verliezen. De provincie protesteert tegen het feit dat er met hun inbreng niets gebeurt, maar dat is tevergeefs. Voor burgers is het ondertussen bijna ondoenlijk te reageren op de plannen. Alleen al de milieu-effect-rapportage bestaat uit duizenden pagina’s. Toch komen er honderden reacties en bezwaren binnen, maar niet één daarvan leidt tot een aanpassing in de plannen.

De bewoners gaan in beroep bij de Raad van State, maar die verklaart alle bezwaren tegen het windpark ongegrond. Stelde de minister van EZ in 2010 nog als voorwaarde dat de initiatiefnemers voor draagvlak moesten zorgen, in haar uitspraak zegt de RvS: ‘Er is geen wet die bepaalt dat de ontwikkeling van een ruimtelijk plan alleen mogelijk is als daarvoor voldoende draagvlak bestaat.’ 

Den Haag blijkt voor de regio een onneembaar bastion, maar de schade die deze manier van handelen aanricht is enorm. Het vertrouwen in de overheid daalt naar een dieptepunt en de spanning in het gebied loopt hoog op. Er vinden bedreigingen plaats, er worden betonnen objecten met ijzeren pinnen gedropt in de akkers van boeren en de angst voor serieuze aanslagen groeit. Onder de naam Berkenmuis wordt een team van 20 rechercheurs en 70 agenten ingezet om een aantal verdachten in het oog te houden.

Het besef dat dit misschien toch niet de manier is om de energietransitie door te voeren, dringt ook door in Den Haag.

In het Klimaatakkoord van 2019 wordt afgesproken dat voortaan iedere regio zelf plannen moet ontwikkelen om de energietransitie vorm te geven. Waarbij wordt samengewerkt door de verschillende overheden en het bedrijfsleven en waarbij ‘gezocht wordt naar manieren om inwoners te betrekken en te laten profiteren van de voordelen van het opwekken van duurzame energie’. In hoeverre men slaagt in dit streven lijkt vooralsnog te verschillen per regio en per project.

Fotografie: Ingrid Koenen
Geld

Behalve het gebrek aan inspraak is er nog dat andere heikel punt: de lusten en de lasten. Wie verdient er aan de energietransitie en wie betaalt de rekening. Met windmolens valt veel te verdienen. Per molen gaat het om ca. 70.000 euro per jaar. Natuurlijk is de bouw van een windmolen een grote investering, maar daar staat tegenover dat de overheid de ontwikkelaars van windparken ruimschoots tegemoet komt met subsidiegelden.

Ondertussen betalen omwonenden de rekening. Behalve de inbreuk op hun omgeving, worden hun huizen minder waard. Bewoners kunnen weliswaar een planschadeclaim indienen maar er valt veel af te dingen op de rekenmethodes die daarbij worden gehanteerd. De toegewezen bedragen, die meestal ergens tussen de 2000 en 8000 euro liggen, zijn over het algemeen een stuk lager dan de werkelijke waardevermindering.

Ter compensatie van de algehele overlast wordt meestal een gebiedsfonds ingesteld, waarin de energie-ondernemers jaarlijks een afgesproken bedrag storten. Daarbij is het geld vaak bestemd voor algemene doelen: het verfraaien van een sportkantine, het verbeteren van een brug, het verbeteren van een busverbinding. Hoe leuk en aardig ook, dat is niet wat de meeste omwonenden willen. Die willen dat ze individueel gecompenseerd worden, waarbij degene die het dichtste bij een windturbine woont het meeste ontvangt. De windondernemers in Drenthe verboden expliciet dat het fonds op deze manier werd ingezet.

Ondertussen komen er steeds meer energiecoöperaties, vaak opgezet door mensen uit de streek, waar omwonenden lid van kunnen worden. Door een aandeel te nemen in de onderneming kunnen zij meeverdienen aan de groene energie en dat blijkt te helpen. Zoals een bewoner van Zeewolde tegen mij zei: ‘het zijn lelijke dingen, maar als ze hard aan het draaien zijn, denk je toch, het is goed voor de portemonnee’. Ik hoorde ook andere varianten waarbij een groep boeren omwonenden hielpen met de financiering van een eigen molen voor het dorp. De coöperatie Betuwewind initieert met de winst die zij maken projecten die aantrekkelijk zijn voor de omgeving en zij zijn nu aan het kijken of ze hun stroom aan de omgeving kunnen verkopen tegen kostprijs. Het mede-eigenaar zijn van een windpark, waardoor je eraan verdient, of het tegen een lager tarief stroom kunnen krijgen, draagt merkbaar bij aan acceptatie. 

Dit soort initiatieven dragen bij aan acceptatie, maar ze zijn vooralsnog afhankelijk van de goodwill van de initiatiefnemers. Er zijn geen landelijk, bindende afspraken over de manier waarop omwonenden gecompenseerd moeten worden door de energiebedrijven. En dat zorgt ervoor dat de komst van een windpark (of zonnepark) door omwonenden vaak ervaren wordt als een invasie van buiten, waarbij energiebedrijven en overheid de handen ineen hebben geslagen en de burger het nakijken heeft.

De tijd lijkt gekomen dat we offers moeten brengen en af moeten zien van zaken die voelen als verworven rechten.

Visie

In veel brandende kwesties van dit moment, zien we eenzelfde patroon als bij de energietransitie: een rijksoverheid die zichzelf ambitieuze ‘targets’ stelt, een paar grote stappen voorwaarts neemt, om dan terug te deinzen als de weerstand groter blijkt dan verwacht. Of wat ook gebeurt, bij teveel tegenstand wordt het probleem over de heg gegooid naar de provincies en die mogen het dan zien op te lossen. Het oogt als paniekvoetbal. 

En steeds wordt daarbij verwezen naar cijfers die gehaald moeten worden, internationale afspraken waar we aan moeten voldoen, uitspraken van rechters die opgevolgd moeten, en altijd is het vijf voor twaalf. Het beeld van de overheid als een kat in het nauw die eigenlijk geen keuze heeft.

In zijn vrijheidscollege van afgelopen mei hield Jelmer Mommers een krachtig pleidooi tegen deze manier van opereren. ‘Moeten’ wekt verzet op en is bovendien in strijd met de werkelijkheid. We moeten niets. We leven in een democratie en we kunnen keuzes maken. Grote inhoudelijke keuzes met hele grote consequenties. Laat politici zeggen wat ze wíllen en zich niet verschuilen achter wat ze zogenaamd moeten.

Ja, een overheid met een verhaal dat in het openbaar beleden wordt, een visie als het even kan, zou al heel veel helpen. Maar dat is niet genoeg. Een top-down benadering zoals die in de Veenkolonieën is gehanteerd werkt niet meer in deze tijd. Je ontkomt niet, en moet ook niet willen ontkomen, aan dat wat vroeger polderen werd genoemd. Praten met verschillende partijen, luisteren naar bezwaren, belangen wegen, concessies doen. Poten in de klei. Dat is echt iets anders dan een aantal inspraakmoment afvinken. En ondertussen de energiebedrijven ruimbaan geven.

Een vriend van mij doet een vergelijkend onderzoek naar grote land- en belastinghervormingen aan het begin van de 19-de eeuw in Pruisen, Beieren en het Habsburgse Rijk. Hoewel het onderzoek nog niet is afgerond, blijkt nu al dat het al dan niet betrekken van lokale partijen een grote rol speelde in de mate waarin de uitvoering van deze hervormingen succesvol was.

Maar dan hebben we het alleen over effectiviteit. Zorgvuldig en behoorlijk bestuur, het bewaken van je democratische waarden, waarbij mensen ervaren dat hun belangen serieus worden genomen, en niet worden gebagatelliseerd, zou een waarde op zich moeten zijn.

Bij het schrijven van dit verhaal heb ik oa. gebruik gemaakt van twee artikelen van Willem de Haan in Binnenlandsbestuur.nl die een goed overzicht geven wat er in de Drentse Veenkolonieën gebeurd is. En van Energietransitie en vertrouwen: De casus windparken DDMOM en N33 van de hand van Herman Bröring. Tjeerd Bischoff